Ik heb inmiddels een flink aantal pijnlijke en gênante momenten op mijn naam staan. Echt van die “kon-ik-maar-door-de-grond-zakken”-momenten. Ik deel er een paar. Vraag me niet waarom.
Tegen mijn favoriete meester op de basisschool wilde ik zeggen dat hij zo lollig was en in plaats daarvan zei ik tegen hem dat hij een lul was. Oeps.
Of deze: na een slopende dag oersaaie colleges volgen viel ik in de trein in slaap. Niet zo erg toch? Wel als je in slaap valt op een schouder van een vreemde oudere man en dat er een klein beetje speeksel uit je mond hangt.
Op mijn werk was er een nieuwe burgermoeder aangetrokken. Ze zou binnenkort beginnen en haar foto had al in alle kranten, die ik dus overduidelijk niet had gelezen, gestaan. Op een dag moest ik naar toilet. Terwijl ik rustig mijn ochtendboodschap deponeerde in de pot hoorde ik uit het buurtoilet iemand naar buiten gaan en haar handen wassen. Ik dacht bij mezelf: “laat ik maar even blijven zitten want ontmoetingen op het toilet met de daarbij behorende geurtjes kunnen soms best ongemakkelijk zijn”, maar na een tijdje wilde ik er toch ook van af en kwam de gedachte op: “als ik nu nog langer blijf zitten dan zal mijn collega toiletgebruiker wel denken dat…” Ja wat eigenlijk? Geen idee. Ik besloot toch de stap te wagen, deed de deur open en voordat ik mijn handen kon wassen gaf de vrouw mij een hand. Dat was al ongemakkelijk genoeg. Ze vroeg: “Jij bent toch Bianca, de jurist?” Ik keek de vrouw aan. Geen spoortje van herkenning en bevestigde mijn identiteit. En toen vroeg ik: “En u? U bent?” “De burgemeester,”zei de vrouw. Ai, waar is dat luik waar ik onder kon vertrekken? Nergens te bekennen.
Kunnen we er nog eentje aan? Ooit wilde ik indruk maken op een jongen. Ik was een jaartje of dertien. Echt lekker aan het puberen en vooral zo onzeker als maar zijn kon. Ik probeerde cool te zijn en fietste heel stoer over de Markt, de hangplek van stoere en coole puberjongens die roken, beetje blowen en stiekem whisky nipten. Ik woonde schuin achter de Markt en wilde laten zien welke godin ik was op de fiets. Ik scheurde, kwam in een brede spleet van tegels terecht en reed zo keihard, maar dan ook echt kneiterd hard, tegen een lantarenpaal op. Niet grappig bedoeld, maar iedereen op het plein inclusief mijn heimelijke lief lach dubbel van de lach.
Een recente blunder was in een speeltuin. Ik ben niet zo heldhaftig en al helemaal niet sportief. Dus dat ik me af en toe waag aan een ritje op een zweefmolen is al best een prestatie. Onder het motto “alles voor het jong” ging ik met man en 1 kind naar een grote buiten speeltuin. Er was van alles te doen en manlief was in zijn nopjes. Hij drong voor bij de glijbaan, zat op een enorme wip en ging helemaal los op een tokkelbaan (of zoiets: geen idee hoe dat heet, maar je zwiert aan een stalen kabel van de ene naar de andere kant). Ik keek rustig toe en zag de zweefmolen. Die zag er onschuldig uit. Je moest hem zelf aanzwengelen, dus ik riep man en kind. “Gaan jullie maar lekker zitten. Ik slinger dat ding wel aan.” Fout natuurlijk. Ik rennen als een gek. Onmiddellijk schoot mijn hoofd van stand blank in stand vuurrood. Maakt niet uit. Zweet gutste over mijn rug en opeens voel ik dat ik dat touw niet meer kan houden en smak onelegant en met veel kabaal zo met mijn neus in het zand. Gelukkig zag iedereen het en werd er smakelijk om gelachen. Gratis entertainment zullen we maar zeggen.
De laatste die ik wil delen is echt beschamend. We hadden het plan opgevat om naar Kwadendamme te gaan. Daar is een tropische dierentuin met een expositie over dino’s en een vlindertuin. Ook zit er een binnenspeeltuin met water. Leuk voor de kinderen en vooral ook zeer leerzaam. De kinderen hadden uiteraard weinig oog voor de fossielen en andere educatieve elementen van de dierentuin en wilden gelijk naar de speeltuin. In het water lag een boot waar je in kon spelen. Er lag zand. Er waren nog meer waterspeel-elementen en er was een oversteek van de ene kant naar de andere via wiebelige plateau’s. Ik besluit daar over heen te gaan. De eerste horde ging goed, maar dan opeens bevriezen mijn knieën en blijf ik op een plateau staan. Midden in dat water. Het lukt me niet om er van af te stappen. Ik begin te bibberen en wiebelen als een volleerd parkinsonpatiënt. Ik krijg het benauwd en zie mezelf al in dat water vallen. Het enige wat ik kan doen is me laten vallen op mijn billen. Daar zit ik dan, met rugzak op midden in het water te roepen naar een kind dat ze pappa moet gaan halen. Gelukkig kwam mijn redder in nood, die met een oud klasgenoot stond te praten, te hulp. Mijn broek was nat en de wangen van mijn lief ook, van het lachen. Daarna stelde hij me vol trots voor aan die oud klasgenoot: en die waaghals, dat is mijn vrouw.
Nu ik dit heb gedeeld weet ik niet of ik me opgelucht voel of nog meer beschaamd. In ieder geval weet ik wel dat hoe oud je ook bent, je bent nooit te oud of te jong om gênante momenten mee te maken.