Saus

Uitgesproken woorden zeggen niet altijd wat ze bedoelen of bedoelen niet altijd wat ze zeggen.

Deze zin heeft me vanacht wakker gehouden. Waarom? Geen idee, maar hoe langer ik bezig ben met mijn blog, hoe meer ik in de ban raak van taal. Van woorden, van het gebruik daarvan, van hun klank, van hun betekenis, van het onrecht wat hun wordt aangedaan en het misbruik dat ze mee moeten maken.

Ik koester taal, maar ben daar beter in -in dat koesteren dus- op schrift dan in een direct gesprek. Het gaat soms te snel in mijn hoofd dat ik niet op de juiste woorden kan komen. Het schrift is geduldig en daar is alle ruimte voor het spel. Voor mijn werk schrijf ik veel en krijg ik ook veel schrijfsels van anderen te zien. Vandaag las ik een stuk van een collega die ervan bewust is dat hij onvoldoende gevoel voor taal heeft en al helemaal voor spelling. Ik zie hem dan worstelen. Hij doet een poging om iets moois op papier te zetten, maar verder dan een poging komt hij niet. Onze collegiale relatie heeft zich zo ontwikkeld dat wij vooral elkaars sterke punten gebruiken. Ik corrigeer zijn tekst dan hier en daar om er net wat meer jus in te gooien, want zeg nou zelf droge aardappelen zijn toch minder lekker dan die piepertjes die zijn overgoten met een oudhollands sausje. Ik gooi er dan wat woorden in zoals “de wensen van beide partijen zijn samengevloeid in deze veklaring” of zoiets als “het siert de heer X dat hij zich op een dermate wijze heeft ingezet voor deze zaak dat het college hem dank verschuldigd is over het bereiken van dit positief resultaat.” Ik word hier dus zielsgelukkig van. En ja, ik besef dat niet iedereen dit geluk op dezelfde manier ervaart of zelfs ziet, maar dat maakt niets uit. Het is daarentegen wel fijn dat zulke geluksmomenten voor het oprapen liggen, want soms zijn ze op mijn werk zo schaars dat ik het echt van een paar woorden moet hebben.

Smijten

Mijn tante gaat dood. Daar doet ze al een paar jaar over en dat is bewonderenswaardig. De strijd die ze levert is onmenselijk. Dat zijn grote termen “bewonderenswaardig” en “onmenselijk”. Er zijn momenten in mijn leven dat ik onvoldoende woorden tot mijn beschikking heb om mezelf te uiten. Ik wil dan het liefste iets kapot smijten. Dat voelt onmiddellijk goed, later wat minder.

Nu is zo een moment dat ik wil smijten. Ik merk dat ik op een bepaalde manier gehinderd word in mijn bestaan doordat ik me niet kan uiten. Ik kan daarvoor de opvoeders als schuldige aanwijzen, maar dat is -in het licht van mijn veertigste levensjaar- te makkelijk. Ook zij worstelen. Wij worstelen  allemaal. Vooral met onze gedachten. Ze vliegen van “godverdomme wat is het toch een klote wereld waarin er zoveel onrecht is” tot “waarom gebeurt dit nu ook nog” tot “wat is het toch erg allemaal” tot “ik wil in bed liggen, dekens over me heen en alleen maar janken” tot KLOTE TYFUS TERING ZOOI.” Allemaal gedachten waar we niets aan hebben. Het zegt iets over onze onmacht. Het zegt iets over onszelf. Hoe erg we het voor onszelf vinden. Het zegt iets over hoe we naar de wereld kijken, in termen van goed-kwaad, rechtvaardig-onrechtvaardig. Het zegt iets over God of het ontbreken van het geloof daarin. Maar wat zegt het nu over mijn tante? Over haar en niet over haar situatie? Ik weet het gewoonweg niet.

Zij heeft ALS. Ze kan niets meer. De details zal ik besparen, mede omdat ze te gruwelijk zijn. En nu, nu heeft ze ook nog baarmoederhalskanker. Wat moet een mens allemaal dragen? De waarom-vraag heeft geen zin om te stellen. De steller zal namelijk nooit het antwoord krijgen te horen die zij wenst te horen. De mens, tante, zal het moeten dragen. Zij krijgt dit.  Niet de schrijver van dit stuk, niet haar dochter en ook niet haar moeder. Zij lijdt. Nu communicatie met mijn tante niet meer mogelijk is, althans minimaal – want ze kan met haar ogen haar spraakcomputer besturen-, is niet in te schatten hoe ze zich voelt, wat ze denkt en wat ze wil. Al die jaren glipt ze traag uit het leven. Ze verliest alles. Haar benen, armen, spraak, eetlust, haar identiteit, haar seksualiteit, haar moederschap en nu krijgt ze ook nog eens baarmoederhalskanker. Het enige antwoord wat ik heb is smijten, maar niet met servies. Ik smijt met woorden en tranen. In de wetenschap dat het niets, maar dan ook niets helpt.

Anna (10)

De politievrouw die tegenover me stond vroeg of ze binnen mocht komen. Ze wilde met me praten. Ik schuifelde naar achteren en liet haar binnen. Onhandig stonden we tegenover elkaar in het kleine halletje. ‘Zullen we even gaan zitten? Dat praat wat makkelijker.’ Ik wist niet wat ik moest doen. Ze was nu al binnen en ik kon geen kant op. Alles in mijn lichaam verzette zich. Ik wilde niet praten. Het liefste zette ik het nu op een rennen. Weg van hier. Wat kwam deze vrouw in uniform met haar korte blonde haren en helder blauwe ogen doen? Waarover moesten we praten? Ik had geen idee.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ze. ‘We zijn nog steeds bezig met het onderzoek naar het ongeluk. Kun je me al meer vertellen? Herinner je nog dat we elkaar in het ziekenhuis hadden gesproken?’ Ze keek me aan en haar stem voerde me terug naar die witte kamer en dat koude bed. Ik was binnen gebracht en de volgende dag, nadat ik volledig bij bewustzijn was en het nieuws over de baby had gekregen, kwam een vrouw bij me op bezoek. Eerst dacht ik dat het weer een dokter was, maar aan haar uniform te zien was ze van de brandweer of de politie. Dat wist ik zo snel niet. Ze stelde zich voor als brigadier Maurits. Ik weet nog dat ik toen dacht: ‘Maurits is wel een vreemde naam voor een vrouw,’ maar dat bleek haar achternaam te zijn. Ze pakte een stoel en ging naast me zitten. Ze stelde toen ook al veel vragen. Over hoe het met me ging, of ik wist wat er was gebeurd en dat ze onderzocht wie me had aangereden. Kon ik me misschien iets herinneren, iets over de dader? Wat dan ook. Alles zou kunnen helpen. Ik vertelde haar niets. Staarde naar buiten en hield mijn kaken op elkaar. Natuurlijk wist ik wie het had gedaan. Ik had hem geroken en gevoeld. Het kon niemand anders zijn dan diegene die ik lang lief had gehad. Diegene waarvan ik dacht dat hij ook van mij hield en alleen van mij. Dat bleek niet zo te zijn. Ik had ze samen gezien op kantoor. Hij zat aan haar haar, streek de wilde krullen glad, liet zijn vinger langs haar hals glijden en maakte haar blouse los. Meer had ik niet gezien. Met mijn hand voor mijn mond rende ik naar de wc en gaf drie maal over. Ik zakte neer op de wc vloer en huilde. Alles deed pijn, maar de shock was nog groter. Ik kon niet geloven wat ik zag. Mijn ogen hadden me verraden. Hij had niet alleen een ander lief, maar die ander was zijn eigen bloed. Ik wist niet veel van liefde, maar het lief hebben van je eigen bloed was walgelijk, misdadig, duivels. Deze man, die lang mijn kompaan was, aan wie ik mijn ziel had gegeven en die mij vuurwerk had bezorgd, neukte zijn dochter. Roos had er bang uitgezien, dus ik vermoedde dat het niet vrijwillig was. Het duizelde en ik rende weg.

‘Kun je me dan niets vertellen?’ vroeg brigadier Maurits. Ze was gaan zitten in mijn leesstoel en ik stond nog steeds met mijn rug tegen de muur. Zo voelde het ook. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik wil niet praten. Ik weet niets,’ stamelde ik onhandig. Eigenlijk wilde ik andere woorden gebruiken. Woorden waaruit zou blijken dat ik niet stom was, maar ze kwamen niet. Ik staarde naar mijn voeten en zag dat ik twee verschillende sokken aan had, een blauwe en een grijze.
‘Vertel me dan wat je nog wel herinnert van die avond. Waar kwam je vandaan? Waar ging je naar toe? Dat soort dingen.’ Ze bleef volhouden. Ze zat op haar gemak in mijn stoel en ik wilde dat ze weg ging. Ga toch weg en laat me met rust. De stem in mijn hoofd werd steeds sterker en voordat ik het wist riep ik naar haar: ‘Ga weg, stom mens. Ik vertel jou niets. Ik vertel het tegen niemand. Niemand weet van de baby. Ook niet dat Arthur de vader is en dat hij zijn dochter neukt en dat hij zei dat hij van mij hield en dat hij weg moet en mij heeft aanreden met die stomme auto van hem. Weg. Allemaal moeten ze weg. Ik weet alles over hem en haar en ik heb tegen hem gezegd dat het moet stoppen. Hij moest bij mij blijven en mij vuurwerk geven. Ik wilde weer kleurtjes zien, maar nu was hij met haar in dat stomme kantoor. Mijn moeder is ook al dood en de baby ook en misschien ga ik nu ook dood. Dood is misschien ook maar beter. Mijn slaappillen zijn al weer op en ik wil gewoon weer slapen. Ga dus nu weg en kom nooit meer terug.’

Brigadier Maurits ging allerminst weg. Ze belde een collega en nog iemand en ging thee voor me zetten. Voorlopig ging ze niet weg zei ze tegen me, maar ik mocht wel in bed gaan liggen. Als ik dan te moe werd dan zou zij me instoppen en kon ik gaan slapen. Ze trok mijn slaapbank uit. Ik ging liggen en dacht aan Roos en aan mijn moeder en aan de baby. Zou Roos nog komen of mijn moeder?

Roos (9)

Voordat ik naar Anna reed ging ik terug naar mijn ouderlijk huis. Het grote huis met de vleugels en de enorme tuin. Als kind vond ik het heerlijk om door de gangen te rennen en me te verstoppen op allerlei vreemde plekjes. Gerard deed altijd mee en had een eindeloos geduld. Ik koesterde veel fijne herinneringen aan hem. Hij zorgde dat het huis een thuis voor me werd, dat er chocolademelk in de winter voor me klaar stond als ik uit school kwam, dat er altijd voldoende tijd was voor spelletjes en later hoorde hij al mijn puber klaagzangen aan. Hij was meer dan een butler. Hij was een huisvriend, in ieder geval was hij mijn vriend. Het was niet aardig van me om zo bot tegen hem te zijn de laatste keer dat ik hem zag. Dat verdiende hij niet.

Moeder sprak nooit over Gerard. Ze sprak uiteraard wel tegen hem en ik wist dat hij haar regelmatig gezelschap hield, maar ze behield altijd een bepaalde mate van afstand tot hem. Ik wilde moeder confronteren met wat ik had gelezen, maar hoe kon ik dat doen zonder te laten merken dat ik haar dagboek had gestolen? Misschien moest ik voor het eerst moedig zijn en de confrontatie volledig aangaan en toegeven wat ik had gedaan. Dat stond toch immers in geen verhouding tot wat zij en pa mij hadden aangedaan? Al die jaren. Al die jaren dat ik met Anna samen werkte. Nou ja, dat zij voor ons werkte. Al die jaren dat we in elkaars gezelschap verkeerden. Anna leek totaal niet op mij. Het verschil kon niet groter, alsof ik de stralende zon was en zij de droeve mist. Zij zag altijd bleek, haar haren plakten aan haar hoofd in slierten waardoor het nog dunner leek dan het was en ze was stevig gebouwd. Maar die ogen. Dat me dat nooit was opgevallen. Ze had twee verschillende kleuren ogen, een groene en een bruine. Nu ik haar in gedachten goed bekeek zag ik het overduidelijk. Hoe vaak komt het voor dat mensen twee verschillende kleuren ogen hebben? En, hoe vaak komt het voor dat deze mensen in dezelfde winkel werken? Ik had me nooit zo met haar bezig gehouden; eigenlijk boeide ze me niet, net zoals de rest van het personeel, maar nu zag ik de overeenkomst overduidelijk. Pa werkte formeel niet in de winkel, maar hij hing er zo vaak rond dat alle klanten hem bijna elke dag tegen het lijf konden lopen. Hij zat veel in zijn kantoor, maar besteedde ook veel tijd aan de uitstraling van de winkel. Alle boeken moesten netjes in de kasten staan, de posters voor optredens moesten op strategisch zichtbare plaatsen hangen en de keuken moest er spik en span uitzien. Eigenlijk bemoeide pa zich met alles en ook veel met Anna. De dochter met dezelfde ogen.

Bij moeder zou ik beginnen met die ogen. Ik voelde de zenuwen in mijn lijf gieren, mijn handpalmen nat en mijn mond droog. Ik dronk voordat ik naar binnen ging wat water. Moeder vond het niet goed dat ik een huissleutel had, ze was gesteld op haar privacy, dus ik moest aanbellen. Gerard deed open en keek me met een bezorgde blik aan. ‘Je had niet terug moeten komen. Mevrouw is woedend. Ik weet wat je hebt gedaan. Laat het rusten en ga terug naar huis.’ Hij hield de deur half gesloten. Dit was de eerste keer dat hij zo fel tegen me sprak. ‘Ik zeg dit voor je eigen veiligheid. Mevrouw vreest publiciteit als jij die beerput opent en jij weet half niet welke geheimen nog meer verstopt zitten in deze put. Geloof me, ga!’ Ik was verbijsterd. De spanning vertrok van mijn onderbuik naar mijn gezicht en deed het gloeien. ‘Wees moedig,’ zei ik in mezelf. ‘Gerard, je kunt me niet beletten mijn eigen moeder op te zoeken en mijn ouderlijk huis te betreden. Laat me er door. Ik dank je voor je bezorgdheid en je hulp, maar ik kan het aan.’ Hij hield nog steeds de deur half gesloten. ‘Je weet gewoon niet waar je aan begint. Doe het niet!’ Zijn ogen werden glazig en mijn adem stokte. ‘Ik weet alles al Gerard. Ik heb het dagboek gelezen en ik weet het van Anna en pa. Hoe kun je dit al die jaren voor me verborgen hebben gehouden? Ik dacht dat wij een band hadden.’ Ik duwde de deur open en daarmee raakte Gerard uit balans. ‘Waar is ze?’ schreeuwde ik. ‘Moeder, wij moeten praten.’

Moeder liep de lange trap naar beneden. Ze keurde me geen blik waardig, liep naar de bibliotheek en ging op een stoel zitten. Ik liep achter haar aan en voelde een rilling langs mijn nek naar beneden glijden. Ik kreeg het koud. Mijn handen werden klam, mijn tenen en voeten voelden aan als ijs en mijn maag keerde zich een paar keer om. Dit was het moment. Ik was er klaar voor. Klaar om de waarheid in mijn gehoor te verwelkomen, maar wat ik kreeg te horen was iets waardoor mijn wereld opnieuw op zijn kop zou komen te staan voor de tweede keer vandaag.

Kurt

In mijn pubertijd leed ik. Jaren lang. Ik had angsten en pijn. Pijn omdat mijn vader dood was neergevallen op de keukenvloer. Pijn omdat het jaar daarvoor mijn lievelingstante dood in haar bed was gevonden. Pijn omdat mijn oma het jaar daarna ook werd opgehaald door de dood. Pijn omdat niemand me begreep, omdat de dood geen plaats kreeg en omdat het allesomvattende en voortdurende tergende verdriet vast ging zitten in mijn lichaam. Uiteindelijk werd ik een onbegrepen puber die haar verdriet en pijn uitte door met een boze blik, zwarte strakke spijkerbroek en leren jas door de straten te zwerven op zoek naar een arm.

Die helse tijd ben ik doorgekomen door het gebruik van een medicijn. Geen drugs, nou ja een klein beetje van het softe spul, wat alcohol en een medicijn dat zonder recept overal te krijgen was. Muziek. Geen liefdesbalads of Franse chansons, keiharde grunge was the drug of my choice. Nirvana was in opkomst en Kurt Cobain was de enige die mij begreep. Die muziek greep me bij mijn strot. De energie maakte iets in me los. Op menig schoolfeest stortte ik mezelf al stuiterend tussen de jongens. Helemaal los ging ik dan. Met mijn lange haren headbangen, met mijn gebalde vuisten stompend afstormen op grote stevige kerels en luidkeels teksten meezingen die ik soms niet verstond laat staan begreep, maar ik voelde het. Ik kon mijn leed te lijf gaan. Jarenlang heb ik op de middelbare school last gehad van spanningen. Die spanningen zorgde voor trillingen. Mijn lijf stond nooit stil, net zoals mijn hoofd. Met Nirvana keihard in mijn gehoor stompte ik de spanning er uit, schopte alles van me af en schreeuwde de longen uit mijn lijf.

Gisteren bekeek ik een documentaire over Kurt Cobain. Het emotioneerde me diep. De man die zo veel voor mij had betekent leed zelf, jarenlang. Boos werd ik op alle mensen die kinderen kapot maken. Ouders die achteloos kinderen krijgen alsof ze een broodje bij de bakker halen en ze wegpleuren als het brood niet aan hun verwachtingen voldoet. Ze weten niet dat ze een mens voor het leven beschadigen. Kurt was een beschadigd genie, ongebrepen, miskend, verwaarloosd, afgedankt, maar voor mij een redding. Jammer dat hij zich zelf niet kon redden, ook niet voor zijn kind.

Anna (9)

Wat moest ik nu doen? Ik was altijd al een teleurstelling voor Roos, maar nu zou ze ook nog een reden hebben om me te minachten. Wat gebeurde er toch allemaal? De brand, het ongeluk, de baby? Het was te veel om te bevatten.

Ik werkte al lang voor Arthur. Hij was bevriend geweest met mijn moeder, kwam vaak bij ons over de vloer en hielp ons gezin op alle mogelijke manieren. Mijn moeder sprak niet veel over hem, alleen dat hij een vriend van de familie was geweest. Nu had ik niet veel familie, mijn vader was al gestorven voor mijn geboorte en ook kwamen er verder niet veel vrienden van mijn moeder over de vloer, dus ik had Arthur altijd gemogen. Hij was een vriendelijke grappige man die altijd boodschappen mee bracht. Ook keek hij mij altijd aan alsof ik bijzonder was. Hij gaf mij aandacht en wilde altijd dicht bij me zijn. Ik kon me nog goed herinneren dat hij soms met ons op vakantie ging. We gingen zelden weg, want mijn moeder had een hekel aan reizen, maar als we gingen dan verbleven we op een afgelegen eiland met een eigen huis en zwembad. Arthur bezocht ons dan regelmatig en soms bleef hij een hele week. Hij zwom dan met me, smeerde me in en stopte me altijd in bed. Later toen ik in de pubertijd kwam, haalde hij me spontaan op en nam een dagje mee. We winkelden; hij kocht jurken voor me en vertelde hoe prachtig ik in zijn ogen was. Niemand had ooit gezegd dat ik prachtig was. Mijn moeder gaf me wel complimenten en verder was ze ook heel lief voor me; ik herinner me een gelukkige jeugd, maar ze vertelde me nooit dat ik prachtig was. Na verloop van tijd kreeg ik, als hij me weer eens meenam, een bepaald gevoel in mijn onderbuik van hem. Hij keek me altijd doordringend aan en kamde mijn haar met zijn vingers achter mijn flaporen. Hij zei dan dat ik zo ontzettend mooi was dat het hem soms pijn deed mij aan te kijken. We liepen dan hand in hand. Veel mensen keken ons dan na. Ik was 15 jaar en hij had vele lentes meer op de jaarteller staan. Het kon mij niets schelen. Ik hield van hem. Mijn moeder vond het goed dat we elkaar vaak zagen en zag niet dat er meer groeide. Arthur vond het niet goed dat ik mijn gevoelens deelde met mijn moeder. Dat was niet nodig zij hij. Het was ons geheim. Op een dag nam hij me mee uit eten naar een mooi restaurant waar ook een hotel bij hoorde. Voordat we gingen eten liet hij de kamer zien die hij had gereserveerd. Hij zei dat we ook in de kamer konden eten en trok me naar zich toe. Ik voelde de spanning in de kamer. Op school had ik wel eens iets gehoord over zoenen en jongens en zelfs een klein beetje over seks, maar ik had geen enkele ervaring. Ik had mijn blauwe jurk aan die ik van hem had gehad en een zwarte panty. Hij ging voor me zitten en trok mijn schoenen uit. Heel langzaam. Ik wilde iets zeggen, maar hij keek me aan met een blik dat ik stil moest zijn. Na mijn schoenen trok hij mijn panty naar beneden. Ik kreeg het warm en voelde van alles branden op plaatsen waar ik normaal nooit iets had gevoeld. Hij gleed met zijn vingers langs mijn benen, steeds verder naar beneden. De panty gooide hij op de grond. Hij stond op en trok nu mijn jurk uit en kuste mijn nek. Hij zei dat ik mijn ogen dicht moest doen en voelen. Dat deed ik. Ik voelde dingen waar ik zelfs geen woorden voor had. Hij kleedde zich ook uit en we gingen op bed liggen. Ik voelde me steeds warmer worden en tussen mijn benen werd het nat. Hij gleed met zijn vingers langs mijn borsten naar beneden en raakte mijn vagina aan. Hij friemelde en stak zijn vinger naar binnen. Ik wist niet eens dat dat kon, maar kon op dat moment niet meer denken. Mijn hoofd tolde, vloedgolven kwamen op en vertrokken weer. Steeds sneller, op het ritme van zijn vinger. Hij stopte en kwam op me liggen. Opeens stak er iets anders in me, dat deed even pijn. Ik raakte bijna in paniek, maar hij kuste me en fluisterde dat het goed was. ‘Ontspan je maar en laat je helemaal gaan’, zei hij. Hij bewoog net zoals zijn vinger op en neer, eerst rustig en daarna sneller. Hij hijgde ook steeds sneller en harder. Ik hoorde mezelf opeens kreunen. Ik wist niet waar het vandaan kwam, maar het gevoel werd steeds heftiger. Het leek alsof er vuurwerk in me ontstoken was. Pijlen schoten in de lucht. De explosies werden steeds groter en groter. Ik slaakte een gil en was even opgestegen uit mijn lichaam en zweefde naar een groot paars licht. Paar was mijn lievelingskleur. Al die tijd had ik mijn ogen gesloten. Ik opende ze toen ik voelde dat ik was neergedaald.

Al die jaren was hij de enige die mij lief had en mij vuurwerk bezorgde. Vaak zag ik paars, maar ook andere kleuren kwamen voorbij. We spraken er met niemand over. Het was dan ook overduidelijk dat hij de vader van de baby was. Ik zou het hem nooit vertellen, want anders zou hij nooit meer langskomen. Het vuurwerk was het enige dat kleur aan mijn leven gaf. Ik had geen vrienden, mijn hele familie was sinds het overlijden van mijn moeder dood en ik zou nooit verkering krijgen. Roos kon het niet weten. Onmogelijk. Of toch niet? Er zat niets anders op dan met haar te praten. Ze wist van het ongeluk, maar dat was het niet. Zij wilde iets vertellen. Dan moest het over de brand gaan. Ik zat nog in gedachten toen de voordeurbel ging.

Roos (8)

We hadden toch een duidelijke afspraak en nu is Anna niet op komen dagen. Ongelooflijk. Ik wilde haar vertellen dat ik het wist. Ze moest toch de waarheid ook kennen? Of zou ze het al weten en was ze daarom niet komen opdagen? Ik kon haar wel wat aandoen, maar ook weer niet. Nu ik de waarheid wist, alle puzzelstukjes op hun plaats waren gevallen, nu kon ik toch niet doorgaan met haar zo te behandelen zoals ik altijd deed, als voetveeg? Wat een rotzooi toch allemaal. Ik dacht dat ik wist wie ik was, dat ik wist waar ik vandaan kwam, maar na vandaag is alles op zijn kop gezet. Alle waarheden zijn weggespoeld als het sop in de gootsteen. Ik had het nooit gemerkt. Hoe blind was ik al die jaren. Al die tijd dat Anna in de buurt was, had ik niets in de gaten. Dat verdomde dagboek. Ik ging antwoorden zoeken en vond een waarheid die ik liever in de schaduw had gelaten.

Het dagboek lag op mijn keukentafel. Toen ik het had gevonden, het lag te pronken in een van de lades van de secretaire van moeder, had ik onmiddellijk geweten dat dit het dagboek was. Het had een dikke zware zwarte kaft, het papier was dun en hier en daar gekreukeld en vergeeld. Het handschrift van moeder was duidelijk. Ze schreef met vulpen. Het dagboek was dik en ging al vele jaren mee. Ik bladerde er door heen en zag soms een korte notitie over een dag en soms een langere verhandeling van wel drie pagina’s. Ik voelde dat ik een schat in handen had. Met deze schat kon ik ook mijn moeder beter leren kennen. Ik hoorde voetstappen op de trap, ik stopte het dagboek in mijn tas en glipte de kamer uit. Ik liep Gerard tegen het lijf. ‘Dag mevrouw Roos. Ik wist niet dat u er was. Blijft u dineren? Dan zorg ik dat de keuken op de hoogte is van uw verblijf.’ De beste man liep gebogen. De jaren begonnen hem zwaar te vallen. Hij was al mijn hele leven en nog langer in dienst van het huis. Hij regelde alles en stond altijd fier rechtop. Nu zag ik een gebroken man, een man met pijn en een vermoeide blik in zijn ogen. ‘Nee Gerard, ik blijf niet. Ik kwam alleen iets ophalen, maar moet nu rennen. Dag.’ Ik glipte zo snel als ik kon langs hem heen en rende de trap af. Hij mocht niet weten dat ik het dagboek had meegenomen. Moeder zal vanavond ontdekken dat het weg is en furieus zijn. Gerard zou de schuld krijgen. Dat speet me, maar het kon nu niet anders.

Ik reed naar het bos en parkeerde mijn auto. Ik kon niet wachten met lezen en pakte het dagboek. De geur van moeder drong zich binnen in mijn neus. Ik kreeg het er warm van. Trok mijn sjaal los en begon met lezen. De eerste jaren met pa kwamen aan bod. Ze schreef over haar huwelijk, over de problemen daarbinnen en over het gedrag van pa dat, na de pagina’s vorderden, steeds grilliger werd. Alle geheimen werden toevertrouwd aan deze pagina’s. Ik stelde de me voor dat ze uren achter elkaar schreef. Dat er soms een traan het papier raakte en daardoor de inkt wat vlekkerig was op de pagina, maar alle zinnen waren even zorgvuldig neergelegd op de lijntjes van het papier. Zelfs in de diepste emotie zag ik beheersing. Opeens voelde ik een immens respect voor mijn moeder. Ze had nooit iets laten blijken. Nooit deelde ze haar emoties en nooit sprak ze over haar echtgenoot. Die echtgenoot die aan een huwelijk met haar overduidelijk niet genoeg had. Hij had affaires met de kindermeisjes, met de schoonmaaksters, met vriendinnen van moeder en met vele anderen. Wat opviel was dat de partners van pa steeds jonger werden. Ik moest stoppen. Zou moeder het altijd hebben geweten van pa? Wat hij mij had aangedaan en nog steeds aandoet? Wist ze dat?

Ik las met moeite verder en daar stond het geschreven. Iets wat ik nooit had geweten, nooit had vermoed en waar ik niet naar op zoek was geweest. Ruim twintig jaar geleden had pa een affaire met een vrouw, genaamd Ingeborg. Zij was zijn secretaresse toen hij nog in de levensmiddelen zat. Ze hadden blijkbaar een langdurige relatie. Ingeborg was een jaar geleden onverwachts overleden. Met Ingeborg had pa een dochter gekregen en hij heeft al die jaren ook voor haar gezorgd. Hij had een dubbel leven waar niemand achter mocht komen. Die dochter was Anna.

In een reflex belde ik Anna en vertelde haar dat ze naar me toe moest komen. Ze klonk suf en verward aan de telefoon. Natuurlijk zou ze komen, want Anna gehoorzaamde altijd. Maar niet vandaag. Ik zat al uren te wachten. Ik moest haar opzoeken. Dan zou ik zelf naar dat afstotelijke appartement van haar gaan en de waarheid vertellen. Voordat ik ging werd ik gebeld. Het was pa. Ik drukte hem weg en gooide de telefoon in de hoek. Tranen begonnen over mijn wangen te stromen. Ik had al jaren niet gehuild. Ik verloor alle controle. Ik moest Anna zien. Alleen zij kon mij helpen. 

Prutselen

Vandaag stond in het teken van knutselen en prutselen met kleuters. Ontzettend leuk om die kleine mensjes met hun tongetjes uit hun mond en hun kleine vingertjes vol verf en lijm de leukste paascreaties te zien maken.
Ze voelen zich compleet op hun gemak, geven alles in het moment en zijn een lichtend voorbeeld voor alle grote mensen die erbij waren.

De volgende gedachte kwam op en het gedicht, dat al eerder op mijn papier was neergestreken, vroeg me vandaag om aandacht. Zo heb ik zelf toch ook nog wat geknutseld en prutseld.

Was ik maar verlicht,
dan maakte ik de wereld lichter.

Ga

Geen moment uit mijn gedachten
altijd klaar om op te staan
in beeld en geluid
probeer ik je te vatten
maar telkens glip je
uit mijn handen.

Wat kan ik nog meer
doen, dan mijn armen
naar je uitsteken
mijn vingers door
je haren laten glijden.

In de zee van je ogen
lees ik je verhaal
ik beloof je dat ik
zal horen.

Nooit uit mijn gedachten,
laat ik je gaan

Anna (8)

Bij de bakker kocht ik een stokbrood, een halfje zuurdesem en een krentenbol. In de supermarkt kocht ik een salade, een reep pure chocolade en een pak dik maandverband. Ik verloor nog steeds bloed en dat kon volgens de arts ook nog wel even duren. Op het moment dat ik uit het ziekenhuis werd ontslagen, werd me verteld dat ik recht had op kraamzorg. Daar had ik totaal geen behoefte aan. Ik wilde niemand om me heen en besloot alleen naar huis te gaan en in bed te gaan liggen. Wat er fysiek allemaal met me aan de hand was wist ik niet. De arts had me uitgelegd dat ik nabloedingen kon hebben en dat ik hulp moest zoeken op het emotionele vlak, maar ik luisterde amper. Laat staan dat ik zou overgaan tot uitvoering van het advies.

Nu stond ik hier met in mijn ene hand een salade en een reep chocolade en in de andere hand een pak extra dik maandverband. In de rij met de pakken maandverband zag ik opeens babyvoeding staan en zuigflesjes en plaatjes van baby’s. Ik kneep het pak maandverband dubbel en hapte naar adem. Uitbannen die beelden. Niet meer naar kijken. Ik begon alweer te tollen op mijn benen en sprak mezelf bemoedigende woorden toe. Snel liep ik naar de kassa, gooide geld neer en wachtte niet op het wisselgeld. Weg moest ik. Terug naar huis, terug in bed. Ik rende naar huis.

De boodschappen gooide ik samen met de voornemens op de grond. Ik nam twee pillen en ging op mijn leesstoel zitten. Ik had geen puf meer om mijn slaapbank uit te klappen. Snel viel ik in slaap, maar dat duurde niet lang. Mijn telefoon wekte me uit een wirwar van vreemde beelden. Suf en verbaasd nam ik zonder te kijken wie er belde de telefoon aan. ‘Waarom neem jij nou nooit eens de telefoon aan?’ werd aan de andere kant geschreeuwd. Ik schrok en moest mijn gehoor focussen op de stem. ‘Ik heb je gisteren vijf keer gebeld en nu ook al drie keer. Wat ben je toch aan het doen?’ Het was Roos. ‘We moeten praten. Jij komt over een half uur naar mijn appartement. Heb je dat begrepen? Ik heb belangrijk nieuws. Wees voorbereid.’ Roos wilde nooit bij mij afspreken omdat ze mijn appartement te klein vond, de kleuren hysterisch en de meubels smerig. Ze voelde zich net een zwerver zei ze als ze bij mij binnen was. Dat had ze 1 keer gedaan en daarna nooit meer. Ik was te moe om weerstand te bieden en vertelde dat ik er aan kwam. In mijn hoofd galmden de woorden: “ik heb belangrijk nieuws. Wees voorbereid.” Wat was dat nieuws? En, waar moest ik me op voorbereiden? Ze had me niets verteld. Zou ze het weten? Ik zou gaan, maar eerst nog even mijn ogen sluiten. Ik was opeens zo moe. Na een kwartiertje rust zou ik me vast beter voelen. Vijf uur later schrok ik wakker.

Geraakt

Ik ben geraakt door de aanslagen in Brussel. De beelden snijden diep in mijn ziel en hart. De emoties komen bij me los. Al die mensen, al die angst, al die pijn, al dat verdriet. Levens zijn vandaag verloren, verminkt en onherstelbaar beschadigd. Het raakt me nu meer dan ooit. Waarom is dat? Komt het doordat het zo dichtbij is? Of omdat ik voortdurend naar mijn kinderen kijk en me voorstel in welke wereld zij over 15 jaar gaan leven?

Griet Op de Beeck las bij De Wereld Draait Door voor. Over het leven van je beste leven. Alles er uit halen en nu zelfs dubbel, omdat we ook moeten leven voor hen die dat niet meer kunnen. Dat we niet moeten vergeten dat liefde alles is, nou ja zo goed als alles. Mooi vond ik dat.

Wat moeten we nu op zo een dag als vandaag? Gaan we de vinger wijzen? En zo ja, naar wie dan? Gaan we keihard terugslaan? En zo ja, wie gaan we dan slaan? Of gaan we samen zijn, beseffen wat we hebben en elkaar lief hebben? Ik hoor steeds maar dat we niet moeten zwichten voor terreur. Dat de angst niet mag winnen. Maar dat geloof ik niet. Emoties laten zich niet zo gemakkelijk beteugelen. Emoties willen gekend worden en gehoord. Krijgen zij geen ruimte dan vinden ze hun weg wel op een andere manier.

De vragen tollen door mijn hoofd. De antwoorden blijven uit. De emoties liggen op de oppervlakte. Ik laat ze er zijn en put moed uit de gedachte dat morgen een nieuwe dag is. Een dag om te leven, lief te hebben en een glimlach te schenken aan je kind, oma, buurman,  caissière,  stratenmaker, postbode, politieagent, zus, man, broer, oom, tante, bloemist, buschauffeur, collega, juf, meester, dokter, fysiotherapeut, tandarts, boekverkoper, hangjongere, chinees om de hoek, groenteboer, iedereen, omdat we het kunnen. Wij hebben het leven, dus leef met hart en ziel. Ook voor hen die dat niet meer kunnen.