Momenteel word ik nog steeds gezelschap gehouden door de griep. De kinderen ontvangen dezelfde eer. Het is trouwens echt onbetrouwbaar gezelschap. De griep geeft aan te vertrekken, de vlaggen gaan uit en dan keert hij zich ’s nachts als een dief weer terug en nestelt zich aan je voeteneind om je de volgende dag weer een bonkende hoofdpijn te bezorgen. Of de griep verklaart afscheid te hebben genomen van koorts en dan stop je -voor de zekerheid, je kan toch nooit weten- de thermometer weer in je oor, en jawel hoor…koorts.
Nu heeft de griep zich gestort op de kinderen en dat vind ik laf. Die kleine lichamen hebben er toch niet om gevraagd zo geplaagd te worden. Dus griep en ik voeren een stevig gesprek. Maar zo onbetrouwbaar als hij is, griep trekt zich er niets van aan. Geen enkele compassie.
Dus zit er niets anders op om de dag een beetje door te komen met elkaar, kinderen, griep en ik. Manlief werkt en haalt opgelucht adem als de dag weer voorbij is en iedereen koortsend en hoestend in haar bed ligt.
De Olympische Spelen zitten erop en een zwart gat nadert. Het lukt me niet om zware kost te lezen dus probeer ik mijn zinnen te verzetten door gedichten te lezen, een Jan Jans en de kinderen nog een keer te lezen en een boekje over “ontspullen” door te nemen. Gedichten zijn kunst en verrijken je leven. Jan Jans en de kinderen zijn humor op en top. Het lukt me aardig met dit leesvoer om de dag draaglijk te maken. Maar dan dat boekje over “ontspullen”. Wat een ongelooflijke bullshit (excuseer mijn taalgebruik) is dat zeg. Na het lezen van een paar pagina’s word ik boos. Wat een gezeur over spullen, over te veel spullen. Dat spullen stress geven, want je moet ze schoonhouden, opruimen, er iets mee doen. Dat veel spullen overbodig zijn. Dat het maken van spullen een aanslag op de wereld is, op het milieu, op alle grondstoffen. Dat laatste is trouwens een terecht punt, dus daar ziet mijn boosheid niet op. Nee, op dat (excuseer bij voorbaat) gejank van mensen in de westerse kapitalistische op ego gestuurde maatschappij. De maatschappij van meer, meer, meer. Als ik veel heb dan ben ik gelukkig. De snelle bevrediging van geluk door middel van het kopen van spullen, het liken van berichten en jezelf presenteren naar buiten toe als een rijk en vooral 24 uur per dag gelukkig mens. Wat een onzin en wat een oppervlakkigheid en treurnis. Helemaal treurig vind ik het dat de mens zo ver van zijn natuur is geraakt dat hij, maar vooral zij, een boek nodig heeft die voorschrijft minder te kopen.
Ik ben niet heilig. Ik heb ook spullen en houd ook van mooie spullen en goed leesvoer. Maar daar zeur en klaag ik niet over. Als het een rotzooi is, ruim ik op. Als ik genoeg heb van de zooi om me heen dan gooi ik wat weg, geef ik wat weg of ruil wat. Maar wat het belangrijkste is: ik meet mijn geluk niet af aan de hoeveelheid spullen die ik heb en laat de spullen mijn leven niet dicteren. Mijn geluk is op het moment met griep op de bank samen met de kinderen een film kijken of knuffelen. Geluk zit in gevoel en niet in spullen. Misschien moet ik daar eens een boek over schrijven.