Verrast

Kunst vraagt. Kunst antwoordt. Kunst verbindt. Kunst verbaast. Kunst verwondert. Kunst gruwelt. Kunst emotioneert. Kunst frustreert. Kunst schijnt. Kunst maakt. Kunst breekt. Kunst voedt. Kunst ontroert. Kunst troost. Kunst helpt. Kunst twijfelt. Kunst verbeeldt. Kunst vertaalt. Kunst raadt. Kunst haat. Kunst heelt. Kunst vergeeft. Kunst heeft lief. Kunst huilt. Kunst is boos. Kunst schrijft. Kunst rijmt. Kunst kleurt. Kunst maakt schoon. Kunst vergaat. Kunst vereeuwigt. Kunst verrast.

En dat laatste overkwam me gisteren letterlijk. Aan het staartje van drie dagen Kunstroute in Tholen liep ik samen met vriendin M een atelier binnen en werd aangestaard. Een man zat aan een tafel vlakbij de deur en keek me aan en wees met zijn wijsvinger naar me. Zijn ogen priemden in me en hij zei: ‘Ja, jij. Jij bent het.’ Ik voelde me even ongemakkelijk. Gedachten raasden met een rotgang door mijn hersenpan. Wat had ik gedaan? De man stond op en liep naar me toe. Vlak voor mijn neus bleef hij stil staan. Ik moest omhoog kijken om de man die boven me uittorende aan te kunnen kijken. Ik was de 200ste bezoeker van het atelier en daarmee werd ik gefeliciteerd. Hij trok me mee naar achter en riep uit. ‘Jij mag een schilderij uitkiezen, want je bent de 200ste.’ Ik was zo verrast dat ik alleen maar kon glimlachen. Ik stamelde wat onverstaanbaars. Wauw.

De man haalde uit een plastic tasje twee doeken. De één, een klein doek van een donkere onstuimige zee met dreigende lucht en een gouden lijst. Het andere doek was een slag groter (zo ongeveer 30×40 cm) met daarop een lichter tafereel met een goud en donkere omlijsting. Ik was zo verrast dat ik even de tijd nam om het moment en de doeken in me op te nemen. We brachten ze naar beter licht en mijn ogen besloten snel. Het lichtere doek met de zachte lucht en zandachtige ondergrond waarop blokken (strandhuisjes, pilaren of wat dan ook) te zien waren, bleef aan mijn ogen trekken. Het mysterieuze en het luchtige trok me aan en ik koos dit schilderij. Een echte Jaap de Jonge. De kunstenaar signeerde het schilderij en ik ging naar huis met een prachtig nieuw doek.

Wat verder zo verrassend is aan dit gebeuren is dat ik voor de Kunstroute van dit jaar een intentie had, namelijk om een kunstwerk aan te schaffen. Ik had al een leuk schilderij met drie fietsende dames op de rug gezien, gespot. De dames waren in Zeeuws klederdracht gekleed en dit schilderij bleef in mijn hoofd zitten. Met manlief had ik afgesproken dat als ik met mijn vriendin nog een keer zou gaan kijken ik dan het schilderij zou kopen. Het lot besloot anders. Ik kreeg een doek in mijn schoot geworpen. Kunst geeft geluk.  Kunst verrast.

Jaap de Jonge

Fien (5)

Keiharde muziek stuitert tussen de bomen door richting de tenten. Mensen schrikken op en grijpen naar hun oren. Dan begint de olifant te toeteren en te spetteren. Om en om trompettert de slurf en dan weer pakt deze water en sproeit over alle mensen heen. De mensen pakken verschrikt hun jassen en houden hun handen boven hun hoofd. Goeloe begint vervolgens met gooien. Grote stenen en takken. Hij probeert de mensen niet te raken, want dat vindt hij toch een beetje zielig. Die arme mensen die alles kapot willen maken, moeten een lesje leren met hun hoofd en dat doen ze het beste als daar geen bult op zit. Lorabella vliegt naar de dichtstbijzijnde boom en begint te schreeuwen: ‘MENSEN, VERTREK. JULLIE ZIJN HIER NIET WELKOM. JULLIE MAKEN ALLES KAPOT. DIT IS EEN WAARSCHUWING. ALS JULLIE NU NIET VERTREKKEN, KOMEN WE TERUG. IN DE NACHT EN VERSLINDEN JULLIE IN JULLIE SLAAP. WE ETEN JULLIE OP, BOTJE VOOR BOTJE EN VAN JULLIE HAREN MAKEN WE VACHTJES DIE ONS WARM HOUDEN IN DE WINTER. VERDWIJN.

De mensen kijken en roepen. De stenen blijven rond hun oren vliegen. De muziek wordt steeds harder en de olifant blijft toeteren en water sproeien. En dan, als ze denken dat ze het ergste hebben gehad, komt Tillie aangelopen. Ze loopt recht op de mensen af en opent haar bek. Ze schijnt met haar zaklamp en ze is opeens een reusachtige schaduw en verschijning. Grote blinkende tanden als messen staan rechtop in haar bek en Lorabella roept: DE LAATSTE KANS, MENSENWEZENS. VERTREK. EN ANDERS VREET IK JULLIE OP. IK HAAL AL MIJN VRIENDEN, ZUSSEN, NICHTJES EN OOMS EN TANTES. WIJ SCHROKKEN JULLIE IN EEN MUM VAN TIJD OP. FOETS, WEG ZIJN JULLIE. VERDWIJN. DIT BOS IS VAN ONS.

Ik zie de mensen huilen en hun spullen pakken. Ze laten de tenten staan, maar nemen de machines en auto’s mee. Ze kijken niet om, maar rijden en rijden, steeds verder weg. Dan opeens is het stil. De radio gaat uit, er vallen geen stenen meer uit de lucht en Lorabella houdt haar snavel. Tillie sjokt terug en grinnikt. ‘Dat was leuk zeg. Zag je die mensen. Ze trapten er echt in. Die zien we nooit meer terug.’

We lopen met elkaar terug naar de grote boom. Ik zit op de rug van de olifant en Goeloe springt van tak naar tak. Lorabella zet haar radio terug en ziet iets op de grond liggen. ‘Wat ligt daar nu?’ vraagt ze. Ik kijk nu ook naar beneden. Het is het boek dat ik op mijn kamer aan het lezen was. De olifant zet me voorzichtig op de grond. ‘Volgens mij is het tijd om te vertrekken,’ zegt hij. Ik denk dat hij gelijk heeft, maar ik wil niet. Ik houd me vast aan zijn slurf. Hij duwt me zacht van zich af. ‘Lieve Fien, jij bent een echte dierenvriendin. Bedankt voor al je hulp. Er zijn nog meer dieren die jouw hulp kunnen gebruiken. Ga nu terug naar huis. Wij zullen je nooit vergeten.’ Goeroe geeft me een aai over mijn krullen. ‘Ga lieve meid, jij bent een goed mensenkind.’ Tillie laat een traan rollen over haar wang. Lorabella begint zachtjes te zingen: ‘Ga nu, ga nu, lief mensenkind, ga nu.’

Ik kijk iedereen nog één keer aan en pak dan het boek. Ik blader naar de bladzijde waar ik was gebleven en begin te lezen. Na drie zinnen voel ik me weer duizelig worden. Mijn rechterarm verdwijnt in het boek, dan mijn linkerarm, mijn benen, mijn bovenlichaam en mijn hoofd. Ik knipper met mijn ogen en voel het zachte matras onder mijn billen. Ik zit weer op mijn kamer en hoor geklop op de deur. ‘Josephien, kom je eten lieverd? We eten vandaag pannenkoeken, speciaal voor jou,’ roept mamma. Mijn maag rammelt. Ik spring van mijn bed, trek snel mijn roze jurk aan en loop met een gelukzalig gevoel naar beneden mijn pannenkoeken tegemoet en misschien wel een volgend avontuur. Wie weet.

 EINDE

Fien (4)

Dan zie ik iets geels. Het beweegt heen en weer en telkens zie ik een stukje. Ik loop naar de andere kant van de boom en zie het gele steeds duidelijker worden. Het is een stuk van een snavel. Daar in die boom zit een vogel. Een vogel met allerlei kleuren, precies zoals op de kaft van mijn boek. ‘Hallo’, roep ik naar boven. ‘Hallo, kunt u ons helpen?’  Dan komt de vogel helemaal tevoorschijn uit de schaduw van de takken en spreidt haar vleugels en vliegt naar beneden. Net boven het hoofd van de olifant strijkt de vogel neer op een tak. ‘Wacht, ik doe even de muziek zachter. Wat doen jullie nu hier? Hebben jullie al een plan?’

‘Hallo Lorabella, ben jij dat die zo veel lawaai maakt?’ vraagt de olifant. ‘Lawaai, lawaai, nou ja zeg. Dit is mijn nieuwe aanwinst. Heb ik gevonden bij de mensen. Ze noemen het een palio of zoiets. Er komt geluid uit en daar past mijn fantastische zangstem uitstekend bij. Tjonge, lawaai. Je weet echt niet waar je het over hebt, Dingo.’

Ik kijk naar de vogel en zie dat ze een kleine radio bij zich heeft. Zo eentje die ik wel eens in de winkel heb zien staan. Ik houd van muziek, maar dat gezang van Lorabella vond ik echt niet mooi. Dat vertel ik haar maar niet. ‘Hallo, ik heet Fien. Ik heb gehoord dat er mensen zijn die de bomen in de jungle willen kappen en een flat willen bouwen. We moeten iets doen om ze te stoppen. Heb jij al een plan?’ Lorabella kijkt me aan en begint te praten: ‘naast dat ik een fantastische zangeres ben en een pure schoonheid ben ik ook heel slim en natuurlijk heb ik een plan, maar die gekke oude Goeloe rende er als een idioot vandoor toen ik hem er over sprak. Ik heb niet zomaar een plan, ik heb een meesterlijk plan. Dat komt omdat ik zo slim ben natuurlijk.’

‘Je bent echt prachtig met al die verschillende kleuren en je veren glanzen ook zo mooi. Wat is je plan eigenlijk’, vraag ik. ‘Nou, dat zal ik je vertellen mensending. Deze palio gaat ons helpen. Ik heb geoefend en kan stemmen nadoen. Ik klink net zoals de mensen. Wacht ik doe het even voor.’ Lorabella vliegt naar beneden en gaat voor ons staan, benen wat uit elkaar en dan opent ze haar snavel: ‘IDEREEN STOPPEN NU MET DEZE ONZIN, WE GAAN NIET VERDER MET DE BOUW WANT ER ZIJN HIER SPOKEN DIE DE MENSEN OPETEN’.

De olifant, Goeloe en Tillie schrikken en doen een paar passen naar achteren. Ook ik ben geschrokken. Die mooie Lorabella, met die gele snavel en gekleurde veren klonk echt als een grote boze meneer.

‘En? Hoe vonden jullie het?’, vraagt ze. ‘Ongelooflijk’, zegt de olifant. ‘Gruwelijk’, zegt Goeloe. ‘Eng’, roept Tillie.

We gaan dicht bij elkaar staan en maken het plan. Het plan om de mensen weg te jagen. Goeloe zal stenen gaan gooien vanuit de lucht. De olifant zal water spuwen en met zijn slurf heel veel geluid maken. Tillie zal met een zaklamp schaduwen maken en haar tanden laten zien aan alle mensen en ik, ik krijg een klein rolletje toebedeelt. Ik mag de radio vasthouden terwijl Lorabella rondvliegt en haar enorme stem opzet.  

Dit is het plan. We eten nog wat en als het donker wordt gaan we het plan uitvoeren. Dan zijn de mensen bijna klaar met het werk voor de dag, gaan ze in hun tenten liggen of bij het kampvuur zitten en laten we ze schrikken. Ik kan niet wachten.

Na een tijdje doezel ik wat in tegen de boom. Van het beleven van avonturen word je best moe. Goeloe trekt aan mijn arm en zegt dat het tijd is. Dit is het moment. We gaan dieper het bos in en zien in de verte de stenen liggen die voor de bouw gebruikt worden en ook die grote apparaten met armen die de stenen goed moeten leggen. De mensen zitten allemaal bij elkaar. We nemen onze posities in. We tellen van 3, 2, naar 1 en dan zet ik de radio aan.

Fien (3)

Ik word door de olifant op de grond gezet en hij draait zich om. Het lijkt of hij weg wil lopen. Dan opeens horen we in de verte een geluid. Het lijkt wel een muziekstuk. Zo iets als pappa op zondag altijd opzet als hij de krant leest. Hij noemt het geloof ik klassjieke muziek. ‘Wat is dat nu weer?’ roept de olifant. ‘Het wordt me nu toch echt teveel. Ik wil dat alles weer normaal is, dat ik een lekker bad neem in de rivier en dat de wereld om me heen rustig is. Ik ben er helemaal klaar mee. Kom we gaan kijken wie dat geluid maakt.’

Ik loop achter de olifant aan in de richting van het geluid. Tillie en Goeloe lopen achter ons aan. Zo van achteren is de olifant echt enorm. Hij heeft zulke dikke billen en een grappig zwiepstaartje. Bij zijn voeten zie ik dat hij aan zijn linker achtervoet vier nagels heeft en aan zijn rechter achtervoet vijf. Dat is toch gek? Ik kan zijn oren haast niet zien, maar als hij ermee klappert dan voel ik een zachte bries over mijn hoofd gaan.

Goeloe kijkt boos. Hij springt op en neer en kan met moeite op de grond blijven. Hij slingert het liefste van tak naar tak. In de jungle zijn ook zoveel verschillende bomen met takken en slingers. Dit heb ik nog nooit gezien. Tillie blijft gapen en ziet er al minder angstaanjagend uit. Ze sjokt met haar korte poten achter ons aan.

De muziek wordt steeds luider, we komen dichterbij. Opeens stopt de olifant voor een gigantische boom. De boom is wel honderd kilometer hoog en wel honderd kilometer breed. Nou ja, dat denk ik, maar ik weet niet goed wat een kilometer is. In ieder geval is die boom veel groter dan de olifant, Tillie en Goeloe bij elkaar. Als ik omhoog kijk zie ik de lucht niet eens, alleen maar takken en bladeren. Het is hier behoorlijk donker en koud. De muziek is nu zo hard dat de olifant zijn oren dicht klapt. Ik stop mijn vingers in mijn oren. Dan horen we iemand zingen. Heel hard en hoog. Iedereen kijkt omhoog. Wie zingt daar toch? Het lijkt wel iemand van de televisie, hoe heet dat ook alweer, een operatie of zoiets. Dan hebben de vrouwen van die grote jurken aan en de mannen pruiken op hun hoofd en zingen iets wat je niet kunt verstaan. Dat heb ik wel eens bij oma op de televisie gezien.

Fien (2)

De olifant stopt met lopen en gooit zijn slurf in de lucht. ‘Ik ruik iets’, zegt hij. Hij snift en snuift met die lange slurf. De slurf ziet er uit als een lange rechtopstaande slang. ‘Ik ruik gevaar.’ De olifant staat nu aan de andere kant van de boom en ik durf niet te ademen. Misschien hoort hij me dan. Zou hij mij ruiken? Bedoelt hij dat ik het gevaar ben? De aap kijkt omlaag en springt van de rug van de olifant. Dan opeens, zo uit het niets begint de olifant te toeteren en te brullen. Hij wordt helemaal rood en schreeuwt naar de aap: PAS OP!.

Ik kijk achter me en staar in de open bek van een reusachtig monster. Het is groen en heeft grote blinkende tanden en kiezen. Zo groot als mijn handen. Het monster komt dichterbij en ik kan niet meer bewegen. Ik doe mijn ogen dicht en voel opeens dat ik los kom van de aarde. Het lijkt wel of ik zweef. Met een smak kom ik op iets hards terecht. Ik durf mijn ogen open te doen en zie twee grote flaporen. Ik zit op de rug van de olifant.

Het monster beweegt zich. Hij sluit zijn enorme bek en begint met een piepstem te praten ‘Uhhh, pardon. U moet niet bang zijn voor mij. Ik zie er misschien wat afschrikwekkend uit, maar ik doe u geen kwaad. Ik was een luchtje aan het scheppen en moest even gapen. Toen opeens zag ik dat schattige meisje en wilde ik haar eens goed bekijken, maar moest weer gapen. Mag ik mij aan u voorstellen? Ik heet Tilly. De kinderen van mijn tante zeggen altijd: Tante Tilly is de liefste krokodillie. En, wie zijn jullie?’

De olifant staarde Tilly aan en de aap begon te lachen. ‘Ik ben Fien’, zei ik. ‘Ik kom uit een boek. Ik was begonnen een verhaal over jullie te lezen en toen kwam ik plots hier terecht’. De olifant was nog steeds stil. Nu begon de aap te praten. ‘Ik heet Goeloe en woon iets verderop en kom jullie waarschuwen. De mensen komen er aan. Van die soort als Fien. Misschien hoort zij wel bij hun. Het zijn slechte wezens. Ze komen onze huizen kapot maken. Alle bomen gaan ze kappen. Ze gaan zo een hoog gebouw maken om in te wonen, ze noemen het een flat. Ik heb het zelf gezien op een tekening en ook gehoord. De mensen praten er over. Ze willen hier wonen, vlakbij de rivier. Dat vinden ze mooi. Maar als ze dat doen, dan is er geen plaats meer voor ons. De dieren van de jungle. Ik heb al met Lorabella gesproken en zij vindt dat we een plan moeten maken, met zijn allen.’

Nu begon de olifant ook te praten. ‘Ik weet het allemaal even niet meer. Er zit een mensje op mijn rug. Van die soort die onze bomen wil kappen. Ik heb haar gered, maar nu praat ik met een lieve krokodil die ons niet wil opeten en dan het verhaal van Goeloe. Wat moeten we doen? Ik moet er even over denken.’

Fien (1)

Rika en ik hebben samen een verhaal gemaakt. Zij levert de inspiratie, ik tik de woorden op het scherm. Lees en geniet.

De avonturen van Fien

Ik ben boos. Ik ben zo boos dat mijn wangen er van gloeien. Mijn wangen zijn helemaal rood en mijn handen plakken. Als ik in de spiegel kijk, zie ik dat zelfs mijn rode krullen boos zijn. Ze zitten helemaal in de war.

Ik moet van mamma een jurk aan en dat wil ik niet. Jurken zijn stom. En ook heet ik geen Josefien, maar Fiehien. Ik moet ook altijd van mamma netjes zijn. Netjes eten met mes en vork en mijn bord leeg eten. Als ik buiten speel mag ik niet vies worden. Ik mag niets zeggen als de visite komt. Dan moet ik rechtop zitten en mijn mond houden.

Mamma draagt altijd haar haren los. Ze hangen dan helemaal kaarsrecht naar beneden. Heel netjes. Haar kleren zijn ook zo recht en stijf. Altijd zonder kreukels en vlekken. En mijn pappa is ook zo netjes. Hij draagt altijd een pak met een stropdas. Ik moet van hem mijn thee drinken met mijn pink omhoog. Dat vind ik stom. Ik houd helemaal niet van thee. Ik wil chocolademelk met een vel erop.

Mijn moeder heet Jasmijn. Daar ruikt ze ook naar. Ze ruikt als de struiken  die in de tuin staan. Mamma wast zich elke dag met zeep die naar Jasmijn ruikt. Mijn vader heet Frederik en die plaag ik altijd en dan zeg ik ‘Frederik met zijn coole blik is een beetje te dik.’ Dat vindt pappa niet aardig, want hij is helemaal niet te dik.

Ik wil een spijkerpak aan en geen jurk. Geen roze jurk, niet die gele met die bloemen en al helemaal niet die stijve blauwe met roosjes erop. Ik wil mijn tuinpak aan en mijn laarzen. Die grote groene laarzen met veel modder er aan en dan buiten in de tuin rennen en wormen zoeken. Die ik dan in een potje stop en in mijn kamer zet.

Nu zit ik in mijn kamer op mijn bed en ik lees een boek. Want als ik boos ben ga ik altijd naar mijn kamer en pak ik een boek. Ik heb heel veel boeken en houd van lezen. Maar als ik een boek lees dan gebeurt er altijd iets spannends. Vandaag heb ik een boek gekozen over de jungle. Het heet “het grote dierenjungleboek”. Op de voorkant zie ik een krokodil en een aap en een olifant en een gekke vogel met een gele snavel. Het is een dik boek met stevige bladzijden en heel veel plaatjes. De eerste zinnen van het boek gaan zo: “De olifant liep in de jungle op zoek naar eten en hoorde rare geluiden. Een aap kwam uit een boom geslingerd en riep geschrokken ‘Ren weg, snel. Ze komen er aan.’ De olifant begreep er niets van. ‘Wie komen er aan?’ vroeg hij. De aap sprong op de rug van de olifant. ‘Ren nu toch. De mensen komen er aan. Ze willen de bomen kappen en een flat bouwen.’ De aap kneep hard in de oren van de olifant en van schrik begon deze nu sneller te lopen.

Opeens voel ik me heel gek worden. De plaatjes in het boek worden wazig en alles begint te draaien. Ik voel dat mijn arm door het boek heen gaat en dan mijn ene been, daarna mijn andere been en floep ik sta opeens in de jungle. Weg uit mijn kamer. In het bos is het warm en ik zie op een afstand een olifant met een aap op zijn rug naar me toe komen lopen. Ik spring snel achter een boom. Wat gebeurt er toch?
Ik zat in mijn kamer met een boek en nu opeens sta ik in de jungle achter een boom. En ik kan die dieren verstaan. Ik begrijp wat ze zeggen. Ook voel ik me niet meer boos, eerder een beetje raar in mijn lijf. Het kriebelt in mijn buik en ook voelt mijn hoofd raar aan, alsof er wolken in zitten. De olifant komt steeds dichterbij. De raap springt onrustig op zijn rug en roept dat hij sneller moet gaan. ‘Schiet toch op, sneller, sneller.’

Realisme

Zaterdag zag ik met twee vriendinnen de expositie van het hyperrealisme in de Kunsthal in Rotterdam. De Kunsthal vind ik een prettig museum, omdat het zo groot en open is. Het voelt daar licht en luchtig. De expositie was prachtig. En daar baal ik dus van. Niet van het prachtig zijn van die expositie, maar dat ik niet de finesse in woordgebruik in me heb om mijn echte gevoelens over de expositie te verwoorden.

De expositie heeft me geraakt en dat doet -in mijn beleving- goede kunst. Maar wat raakt me nu toch zo? En waarom kom ik niet verder dan de woorden “mooi, bijzonder, prachtig en goed”? Daarnaast vraag ik me ook af waarom ik nu (5 dagen na het bezoek) pas een blog over de expositie schrijf. Zijn je gevoelens/emoties niet echter als je er gelijk over schrijft? Soms word ik een beetje moe van mijn eigen hoofd. Toch zijn deze vragen belangrijk. Zoals kijken naar kunst een kunst is, zo is het onder woorden brengen van gedachten ook een kunst. Ik merk de laatste tijd dat ik steeds vaker zonder de juiste woorden zit. Er komen woorden uit mijn mond, lippen getuit, tong in de actieve stand, maar als ik ze dan met mijn hoofd registreer dan mis ik synchroniteit. De woorden passen niet bij wat ik bedoel of voel of wil zeggen.

Ik heb geleerd te kijken naar kunst. De tijd nemen voor een werk, er goed voor gaan staan, maar ook weer een beetje afstand nemen. Kijken naar de beweging in het werk, het gebruik van materialen, de dikte van de verf, de ondergrond, de lijst en dan alles laten inwerken om een gevoel erbij te krijgen. Soms roept iets vreugde op, verdriet, weerstand, opwinding of angst. Alle emoties zijn mogelijk. Kunst kijken doe je alleen. Kunst ervaar je ook alleen.

Wat ik zaterdag zag was anders dan al het werk wat ik ooit zag. Het hyperrealisme is dus schilderwerk dat “spot on” lijkt op een foto. Naast het enorme vakmanschap wat getoond werd, was ik ook gefascineerd door de onderwerpkeuze. Van blinkende motoren tot stillevens. En vooral die laatsten raakten me. Het stilleven met de hamburger. Ik doe een poging met woorden.

Tjalf Sparnaay schildert dit leven en ik voel medelijden. Ik voel weerstand tegen de overconsumptie, tegen het doorgefokte kapitalisme, tegen de voortdurende egocentrische individualistische staat van de mensheid, tegen overdaad, tegen de vergankelijkheid, de verzuurde vergeelde mayonaise en de uitgelabberde groente die van de hamburger afglijd, het einde tegemoet. Het doek fascineert, grijpt me bij de strot en is van een helderheid die je zelden hebt gezien bij een geschilderd doek. Ik weet niet meer wat je daar aan toe kunt voegen. Dit doek bevat het allemaal en met prachtig doe ik het enorm tekort. Laat ik dan hoogdravend afsluiten: dit doek is KUNST! Soms heb je ook gewoon niet meer woorden nodig.