Commentaar les 2
Drie gedichten (Ei, Supermarkt, Storm)
Op mijn gedichten heb ik commentaar ontvangen van degene die de Online Schrijfcursus geeft. Het commentaar valt me, net zoals de vorige keer op mijn verhaal, zwaar. Kritiek op mijn gedichten vind ik nog moeilijker te lezen dan op het verhaal. Gedichten zijn echt stukjes uit mijn hart en het voelt dat ik mezelf kwetsbaar opstel en dan vervolgens kritiek krijg op die kwetsbaarheid. Alsof je bloot op een marktplein staat en iedereen wijst naar dat kwabje links op je heupen en die pukkel rechts op je schouder en daarbij dan geluiden maakt als: Ieuw, bleh etc.
Ik geef een gedeelte van het commentaar weer op mijn blog en ben benieuwd of iemand er op wil reageren.
Ik citeer:
Je hebt me drie gedichten laten lezen, alle drie met een behoorlijk zware thematiek. Alle drie gaan ze over het bestaan, het leven. Het viel me op dat zowel ‘Ei’ als het titelloze gedicht eindigt met het woord ‘bestaan’. In ‘Storm’ komt in de laatste regel het woord ‘leven’ voor (en in ‘Ei’ ook nog een keer). Je hebt dit onderwerp dus vrij letterlijk benaderd. Dat vind ik niet zo sterk. Ook in poëzie geldt: show, don’t tell. Als je over zo’n groot onderwerp als het leven in het algemeen wilt schrijven, benoem het dan niet letterlijk, maar zoek naar beelden die daarvoor kunnen staan. In het titelloze gedicht en ‘Ei’ combineer je het letterlijke wel met een wat lichtere benadering, waarin ook alledaagse onderwerpen als het bakken van een ei en het afrekenen van boodschappen in de supermarkt aan bod komen. Hier zou ik nog meer op inzetten. In het titelloze gedicht zou ik ook proberen om nog concreter te formuleren. Het duurde bijvoorbeeld best lang voor ik doorhad dat de ‘zij’ in de eerste strofe waarschijnlijk slaat op iets wat in een doosje met een doorzichtige deksel zit (aardbeien?). Ik denk dat dat ook kwam doordat ‘zij’ op verlossing wachten, dat vond ik te zwaar geformuleerd. Verwijst ‘het goud rolt naar beneden’ ook weer naar het doosje? Doordat je het eerst alleen over rood hebt, wat je overigens mooi laat terugkomen, kon ik dat ook niet zo goed plaatsen.
Het gedicht ‘Storm’ vind ik van de drie gedichten het minst concreet. Het klinkt hier en daar nogal verheven (door formuleringen als ‘de krochten van mijn ziel’) en de vrij filosofische bespiegelingen over het iets en het niets lijken de lezer op afstand te houden. Het gedicht gaat over wat zich afspeelt in het hoofd van de ik-figuur en lijkt ook dicht bij de ik-figuur te blijven. Het is een hermetisch gedicht; het nodigt de lezer niet echt uit erbij betrokken te raken. Dat maakt het moeilijker om de aandacht te trekken van de lezer en hem/haar te raken.
Je gebruikt weinig hoofdletters en leestekens in je gedichten. Een nadeel hiervan kan zijn dat het voor de lezer niet duidelijk is waar je zinnen beginnen en eindigen, of dat hij moet ‘puzzelen’ om daarachter te komen. Dat is altijd jammer, want dat kost aandacht die niet aan de inhoud van je gedicht kan worden besteed. Het verwarrende vond ik vooral dat je ‘Ei’ en het titelloze gedicht met een hoofdletter begint en met een punt laat eindigen, alsof deze gedichten uit een lange zin bestaan. In ‘Storm’ gebruik je wat meer hoofdletters en punten, daar lijkt iedere strofe uit een zin te bestaan. Als ik de gedichten lees, krijg ik echter de indruk dat ze uit veel meer verschillende zinnen bestaan dan je door middel van hoofdletters en punten hebt aangegeven. Ik denk dat je twee opties hebt: meer leestekens gebruiken, of juist helemaal geen leestekens gebruiken.
Je zou ook nog eens kunnen kijken naar je regelafbrekingen. Die vond ik niet zo ‘interessant’. In het titelloze gedicht valt het nog mee, maar in ‘Storm’ en ‘Ei’ begin je ieder zinsdeel op een nieuwe regel. Door middel van regelafbrekingen kun je verrassen en extra betekenis toevoegen aan de inhoud van je gedicht, maar op deze manier hebben de regelafbrekingen niet echt meerwaarde, vind ik. De regels zijn ook nog eens vrij kort, en dat heeft gevolgen voor het ritme van je gedichten. Het klinkt allemaal vrij staccato.
Het viel me ten slotte ook op dat je nog een beetje rond dezelfde beelden blijft cirkelen in je gedichten. De zon en de lucht komen bijvoorbeeld in meerdere gedichten aan bod, en dan dus het leven en het bestaan. Niet vreemd voor een beginnende dichter, maar misschien kun je ook eens proberen om over iets héél anders te schrijven. Je hebt al een beginnetje gemaakt met het ei en de caissière. Ik ben benieuwd wat eruit komt als je jezelf zou verbieden om woorden als ‘leven’, ‘bestaan’, ‘zon’ en ‘lucht’ te gebruiken in een gedicht. Volgens mij zou je dan bijna als vanzelf komen tot originelere beelden, en daarmee tot interessantere gedichten.