Verhaal: Anna (1)

Op het moment dat ik haar tegenkwam zag ik in haar ogen schrik, ze wilde vluchten maar kon geen kant op. Dat voelde ik. We kennen elkaar al twintig jaar, niet op vrijwillige basis maar ook niet gedwongen. Er waren momenten geweest dat we veel deelden. Nou ja, ik deelde vooral veel en zij ontving. Ze gaf nooit. Dat kon ze niet. Geven is angstig. Je stelt jezelf bloot en je toont emoties. Iets dat zij verafschuwde. Niet dat anderen zich niet mochten uiten bij haar, in tegenstelling zelfs, ze kon troost bieden als geen ander, maar zelf zou ze zich nooit verlagen tot een trillende lip, laat staan een vallende traan.

De laatste weken zagen we elkaar niet meer. Na het ongeluk hadden we geen fysiek contact, zelfs geen telefoongesprek. Ze stuurde me een kaart met een voorbedrukte tekst en ondertekend met alleen haar naam. Geen sterkte, geen bemoedigende woorden en zelfs geen kus of groeten. Ik lag dan in mijn bed, verscheurd van pijn en verdriet en dacht aan haar. Wat had ik haar graag bij me gehad zodat ik kon schreeuwen in haar armen. De pijn op haar afvuren, snot aan haar mouw afvegen en me dan in slaap laten sussen zodat ik een moment rust kon hebben. Nachten lag ik wakker. Op aanraden van de dokter slikte ik slaapmedicatie. Er gebeurde niets. De dosis werd verhoogd. Ik bleef wakker, ogen wijd opengesperd en een hart dat overuren maakte in mijn keel. Alle lichten bleven branden want het donker kon ik niet verdragen. Uren lang tuurde ik naar het plafond, ik telde de balken, ik zag elk groefje in het hout en elke spinnenweb in de hoeken. Soms was ik blij met het bezoek van een mug. Nu was ik niet alleen en kon ik mijn aandacht richten op het geluid wat dat kleine wezentje voortbracht. Normaal gesproken zou ik uit mijn bed springen en het beestje opsporen om het zo snel als mogelijk met een handdoek tegen het plafond of de muur kapot te slaan. Maar nu, nu lag ik wezenloos voor me uit te staren en naar dit wonderlijke beestje te turen.

Vijf dagen na het ongeluk -vijf dagen van volcontinu wakker zijn; vijf dagen van wezenloos ongewassen in mijn pyjama in bed liggen of wat doelloos door de kamer rondlopen- besloot ik terug naar de huisarts te gaan. De slaapmedicatie werkte niet. Mijn geest was onvermoeibaar en kon niet tot stilte gebracht worden. Hoe hoog de dosis ook zou worden, mijn geest was niet te breken. Als er nu niet ingegrepen zou worden dan waren er twee mogelijkheden. Ik zou krankzinnig worden en in een of ander gesticht vastgebonden moeten worden of ik zou de dichtstbijzijnde spoorweg zoeken om een trein die op hoge snelheid op me af zou komen van heel dichtbij te gaan bekijken. Ik was wanhopig. Niet slapen is dodelijk. De huisarts wilde me alleen op haar kantoor ontvangen. Dat betekende dat ik uit bed moest komen en de stap naar buiten moest gaan wagen. Voordat ik naar buiten kon, moest ik eerst douchen. Mijn haar plakte aan mijn hoofd, mijn oksels roken allerminst fris en uit mijn mond kwam een onherkenbare lucht. Ik had al die dagen ook maar sporadisch wat gegeten. Dat vertaalde zich in een algehele vreemde lucht die uit alle gaten die mijn lichaam rijk was ontsproot. Stap één was dus douchen. Ik kleedde me uit en zette de kraan op een aangename temperatuur. Zodra ik onder de stralen stapte begon ik onmiddellijk onbedaarlijk te huilen. Alsof de douchedruppels die op me vielen door mijn schedel drongen en via mijn ogen weer een uitweg vonden. De tranen stroomden over mijn wangen en kin. Mijn neus begon vol te lopen met snot en mijn lichaam begon te schokken. Ik schreeuwde de longen uit mijn lijf en toen ik de kraan uitdraaide leek het wel alsof mijn tranen op waren. Ik was schoon.

Ik trok schoon ondergoed aan, een zwarte joggingbroek met daarop een zwarte trui. Gooide mijn pyjama in de was en poetste mijn tanden. Beneden trok ik mijn zwarte gympen aan. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om iets gekleurds aan te trekken. Daar was de tijd nog niet rijp voor. Ik trok mijn jas aan en zette een dikke muts op mijn hoofd zodat niemand mij zou herkennen. Op het moment dat ik de deur open deed voelde ik de februari kou op mijn gezicht beuken. Even hapte ik naar lucht. De tranen sprongen in mijn ogen, nu van de kou. Ik sprak mezelf toe en stapte naar buiten. Ik liep de straat uit en toen ik de hoek om sloeg kwam ze aangereden op de fiets.

Auteur: schrijfbianca

Ik schrijf, dus ik ben.

Eén gedachte over “Verhaal: Anna (1)”

Plaats een reactie